Als kind mocht de cliënt bijvoorbeeld niet boos worden. Op boos worden volgde straf. De kleine man wordt vervolgens nooit meer boos, want boos worden verbindt hij met straf (= afwijzing = pijn). Zo waren de ouders tevreden en kreeg hij hun (voorwaardelijke) "liefde".
Daar wordt een kind onzeker van, want het voelt iets maar mag het niet voelen. Het mag er niet zijn. Dat geeft veel onveiligheid van binnen. En wanneer de ouders het soms wel en soms niet goedvonden, wordt de onveiligheid van binnen alleen nog maar groter.
Je neemt de rol aan van "nooit boos kind" en identificeert jezelf met dat feit. Je ontwikkelt "niet boos worden" immers om liefde en geen afwijzing te krijgen. Op latere leeftijd zal deze strategie echter tegen gaan werken. Op je werk ben je nooit boos, in je relatie ben je nooit boos. Van binnen wel, maar dat ziet niemand. Daar pas je wel voor op. Want boos worden is voor jou afwijzing = pijn.
Wanneer je echter teruggaat naar dat dat je nooit boos mocht zijn
en je laat in het lichaam voelen wat dat heeft gedaan, zal er ruimte komen om van binnenuit te helen. Vervolgens leren om in alle veiligheid boos te mogen worden, zonder dat er straf op volgt. Je mag gewoon boos zijn, wanneer je boos wilt zijn. Een terugkeer naar het Ware Zelf.